Schizo-affectieve stoornis = Stoornis die zowel kenmerken heeft van zowel schizofrenie als manische depressie.
Sedatie = Het verlagen van de staat van het bewustzijn van een patiënt met het doel een medische procedure of ingreep aangenamer te maken.
Serotonine = Een neurotransmitter (draagt signalen over tussen zenuwcellen in het zenuwstelsel). Heeft een invloed op stemming, zelfvertrouwen, slaap, emotie, seksuele activiteit en eetlust.
Schizofrenie = Een chronische geestesziekte met perioden van verwardheid en psychose.
Socialisatieproces = In de sociale wetenschappen wordt het gedefinieerd als het proces waarbij iemand, bewust en onbewust, de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd.
Sociaal stigma = Uiterlijk kenmerk van een persoon, gezin of groep waaraan de gemeenschap de ondergeschikte, minderwaardige of afgewezen positie van die groep herkent.
Somatisch = Met betrekking tot het lichaam.
Stemmingscongruent geheugeneffect = Het verschijnsel dat de waarneming en ook de opname van nieuwe informatie in het geheugen beïnvloed wordt door iemands stemming. Een vrolijk gestemd individu zal vooral de prettige aspecten van een voorval waarnemen en zich later herinneren, terwijl een kwaad persoon vooral ergerlijke details opmerkt en onthoudt. Een verdrietig persoon heeft vooral oog voor de treurige kant van de zaak.
Stepped care = Stapsgewijze opbouw van organisaties (hulp in eerste lijn, meer gespecialiseerde hulp, etc.).